HET OUDE GERECHT TE ANTWERPEN
Voordracht gehouden door Prof. Dr Frans BLOCKMANS, hoogleraar aan de Universiteit te Gent) archivaris der Stad Antwerpen) op Dinsdag) 21 November l.l.) in de Assisenzaal van het Gerechtshof in het kader der tentoonstelling van het Antwerps Rechtsleven.
* * *
Als men het oude gerecht te Antwerpen benaderen wil, mag niet uit het oog verloren worden dat men de vaste basis van de huidige Belgische Wetboeken verlaat voor de vlottende rechtswetenschap en de evoluerende rechtsinstellingen van het Oude Regime. Ook niet slechts de letter en de materie van het sedert 1794 opgeheven Antwerpse recht en van de afgeschafte Antwerpse rechtbanken verschillen van de huidige codes en tribunalen, maar ook – en wel vooral – de geest. Vóór de aanhechting van ons land bij de Franse Republiek bouwt men hier op de al of niet gehomologeerde kostuimen, op de verordeningen en geboden, op de jurisprudentie van turbae of praktizijnen, op het Romeins recht soms, ter aanvulling van het eigene. Voor het gerecht is de toestand minstens even vaag: aangerijpt in de late Middeleeuwen tot een voor een stad van toen aanvaardbare toestand, worden de tribunalen van Antwerpen diepgaand beïnvloed of gewijzigd door de opkomst van de nationale staatsidee, door de economische, sociale en demografische factoren van de kapitalistische «Gouden Eeuw» der Scheldestad, door het ontstaan van nieuwe politiek-juridische omstandigheden en theorieën. Gegrift op de geest van eerbied voor het vroegere, blijft Recht en Gerecht te Antwerpen een reeks « overleveringen » meeslepen, die tot 1796 grondige hernieuwing en heraanpassing van de oude justitie zullen verhinderen.
Het voorstaande betekent dat het oude gerecht te Antwerpen een over eeuwen evoluerend magma is, waarvan een duidelijk overzicht moeilijk te geven is, vermits het leeft, groeit en verwelkt, zonder daarom steeds geschreven sporen nagelaten te hebben. Het Oude Antwerpse gerecht heeft het verloop van de lokale geschiedenis meegemaakt, zich uitzettend en zelfs ineenschrompelend als naar gelang tijden van economische welvaart, juridische bedrijvigheid of politiek verval.
* * *
De kostuimen van 1545, de antiquissimae, en die van 1570, de antiquae, weerspiegelen de oude gebruikelijkheden inzake Antwerpse rechtspraak, terwijl die van 1582, de impressae, werden opgesteld aan de hand van charters en keuren, Blijde Inkomsten en verordeningen, bewaard in de privilegiekom of op het archief der stad. Zodanig zelfs dat de studie betreffende een aantal paragrafen, het magistraat, de tresoriers en rentmeester, de hoofdmannen van poorterij en de wijkmeesters, de Maandagse Raad en de Brede Raad rakend, pas in December 1593 min of. meer gereed kwam en aanvaard werd door slechts een aantal der leden van het stadsbestuur. Deze toevoeging aan de impressae werd enkel in 1682 gedrukt en zal in 1764 zelfs door het stadsmagistraat ontkend worden. De codificering der compilatae van 1607 zal niet minder dan 15 jaar vergen en een juridisch monument aan Antwerpen bezorgen.
Aan de hand van de laatste twee versies van het Antwerps gewoonterecht kost het niet veel moeite het volgende beeld van het lokale oude gerecht op te hangen.
* * *
Rechter is te Antwerpen, krachtens afvaardiging van de landsheer, de hertog van Brabant, tegelijk markgraaf van Antwerpen, het stadsmagistraat, d.w.z. dat de schepenen het vonnis vinden. Vermits deze schepenen meestal geen rechtskundigen waren, werden zij bijgestaan door secretarissen en griffiers die te zorgen hadden voor het juridisch kleedje en de rechtskundige orthodoxie van de gewijsden. De schepenen van Antwerpen oordeelden zo in lijfstraffelijke als in burgerlijke zaken. In het criminele, geschiedend in de Vierschaar – omheinde ruimte in de Burcht – werden zij gemaand door de schout, hertogelijke ambtenaar, die tevens ook voor de uitvoering van het vonnis te zorgen had. Tegen deze Antwerpse rechtspraak inzake lijf en lid was geen beroep mogelijk, met dien verstande dat vooraleer het gewijsde werd, de heer steeds de zaak tot zich kon trekken.
In civiele zaken, plaatsgrijpend op het stadhuis, oordeelden de schepenen onder maning van de amman, welke hertogelijke functionaris tevens alle burgerlijke formaliteiten en vonnissen ten uitvoer legde. Naast deze rechtspraak in de ammanskamer werd door de schepenen op bepaalde dagen ook nog. alleen in de Raadskamer in rechtszaken opgetreden, hoofdzakelijk verzoenend. Daaraan is :ook hun handelsrechtspraak vast te knopen. Beroep tegen de burgerlijke vonnissen van de Antwerpse schepenen werd mettertijd ingesteld bij de Raad van Brabant en later nog bij de Grote Raad van Mechelen. Nevens deze zuiver juridische taak hadden de schepenen ook nog de genadige rechtspraak uit te oefenen, t.t.z. het laten verlijden in hun tegenwoordigheid van allerlei verbintenissen of getuigenissen. Een deel van deze rechtspraak werd vanaf het einde der XVe eeuw overgenomen, naar Italiaans model, door notarissen, die hun protocollen ten stadhuize te deponeren hadden.
Buiten deze grote Antwerpse rechtbank van de stadsschepenen fungeerden er hier een aantal andere tribunalen, waarvan de ene in verband stonden met de Schepenbank als een lagere rechtspraak, terwijl andere totaal buiten de sfeer der grote Antwerpse rechtbank vielen. Tot de Nederbanken, gerangschikt volgens de aard van het rechtssubject (de personen, nl. onmondigen en vreemde kooplui), het rechtsobject (het voorwerp van de rechtspraak, nl. het textielbedrijf, het vrederecht en het toezicht op spijs en drank) of de rechtsplaats (de Antwerpse gebroekten en beleende heerlijkheden), behoren de volgende gerechten: Weesmeesters, natie van Portugal, Lakenhal, Peismeesters, Keurmeesters of Politiekamer, Watermolenbrug, Kiel en Berchem, Deurne-Borgerhout, Austruweel, Wilmarsdonk en Oorderen. Het spreekt vanzelf – vermits het om Middeleeuwen en om Oud Regiem gaat – dat er geen uniformiteit bestaat noch onveranderlijkheid in de banden die deze reeks Nederbanken aan het Antwerpse schepengerecht binden, doch deze opmerking alleen moge ter zake volstaan.
Onafhankelijk of toch grotendeels zijn verder een aantal andere, zoals de Seintschepenen, een gemengde Antwerpse geestelijk-leke rechtbank, inzake huwelijksrecht, kerkelijke straffen e.d.m., naast de Muntrechtbank, de Tol- en Warandekamer en het Leenhof van de Burggraaf, die het domein van de hertog of van zijn vroegere feodale plaatsvervanger omvatten.
Vooraleer door de Fransen afgeschaft te worden, was de Antwerpse schepenbank onderhevig aan twee aanvallen, de eerste door Alva in 1571-’74, de tweede door Jozef II in 1787, welke beide pogingen tot afschaffing door het traditionalisme en het lijdelijk verzet onzer voorouders verijdeld werden.
Is het aldus niet moeilijk aan de hand der vier verschillende redacties van de Antwerpse kostuimen een schema op te stellen van het verband en de bevoegdheden van het lokale gerecht, dan wordt dit toch al veel ingewikkelder als er dient aan toegevoegd dat de Peismakers in Maart 1357 van het schependom af getakt werden om in 1581 te verdwijnen, precies! zoals toen ook de Seintschepenen, waarvan hoogstens slechts een vermoedelijke ontstaansperiode, misschien omstreeks 1270, kan aangegeven. Zo worden beurtelings in 1535 de accijnskamer en op 22 December 1577 de Politiekamer, de laatste als metamorfose van de keurmeester der vorige eeuwen, in het leven geroepen, wordt de schout in 1435 ontdubbeld en weldra nabijgestreefd door een onderschout, worden de kolfdragers of gerechtelijke politie opgevoerd van 2 man over 12 naar 20.
De amman ziet in 1538 iets dergelijks gebeuren met de specialisatie van één zijner arbeiders ter Vrijdagmarkt tot belleman bij de ambtelijke openbare verkopingen. In min gunstige tijdsomstandigheden zal, als het ondergeschikte tribunaal al niet verdwijnt, dan toch het personeel gereduceerd worden: zo verliest de Lakenhal in 1681 haar twee gildedekens, 6 oudermannen en één van de twee wardijns en moeten de schepenen het nu maar verder opknappen, welk verschijnsel zich elders herhalen zal, zoals ter Sekretarij, waar de schepenbrieven afgeleverd werden, de stoelklerken (van 12 naar 5) en de expectanten (van 15 naar 4), alle licentiaten utrisque juris, verminderd werden.
Van hoog tot laag is er dus doorheen de eeuwen bestendig aanpassing van het Antwerpse gerecht aan de wisselende conjunctuur, zo economisch als politiek en demografisch. Terloops dient hier nog gewezen te worden op het ontstaan, vanaf de tweede helft der XIVe eeuw, doch vooral van bij de aanvang der XVe, van de ambachtelijke gerechten, ofschoon zich integratie, in het Antwerpse gerecht, zoals met de Lakenhal in 1308, niet herhalen zal. In dit verband mag zowel het geval van de beleende heerlijkheden, als dit van het Kiel nog aangehaald worden. Precies omdat het Antwerpen van heden een politiek van grote agglomeratie volgt, zo was ook de metropool der XVe eeuw verplicht te pogen zich los te rukken uit het kluwen van domaniale, juridische, fiscale en politieke belemmeringen waarin de vooruitstrevende Scheldestad dreigde te verstikken. Met de middelen van toen, bepanding en/of belening, verzekert Antwerpen zich vanaf 1055 o.m. de rechtspraak te Berchem, Deurne en Wilrijk, en een halve eeuw later deze der drie waterdorpen : Austruwel, Wilmarsdonk en Oorderen. Onder de vijf dorpen zal in 1561 te Antwerpen een enige criminele rechtbank geïnstalleerd worden, met vooralsnog – gezien het niet geringer lokale traditionalisme dan hier – executie in elk der 5, terwijl voor het civiele die vooruitgang zelfs nog niet kon gesteld worden. Vermits de heer der vijf dorpen, in 1614 de aartshertogen Albrecht en Isabella, een royaler pandnemer gevonden hadden voor deze be1eende heerlijkheden, verloor Antwerpen ze door lossing en kon zij deze slechts 12 jaren later, door koop ditmaal, opnieuw en nu voor goed aanschaffen. De aanhechting bij Frankrijk op 1 October 1795 vernietigde deze vorm van Groot-Antwerpen gezien de afschaffing der heerlijkheden.
* * *