Uittreksel van het Gerechtelijk Wetboek

Uittreksel van het Gerechtelijk Wetboek – Arbitrage

DEEL VI – Arbitrage.

(met wijziging wet van 19/05/1898)

1676.
Elk geschil dat reeds is ontstaan of nog kan ontstaan uit een bepaalde rechtsbetrekking, waarover een dading mag worden aangegaan, kan bij overeenkomst aan arbitrage worden onderworpen. Ieder die bekwaam of bevoegd is om een dading aan te gaan, kan een overeenkomst tot arbitrage sluiten. De publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen, onverhinderd het bepaalde in de bijzondere wetten, slechts een overeenkomst tot arbitrage sluiten indien de overeenkomst de beslechting van een geschil betreffende de totstandkoming of de uitvoering van een overeenkomst tot doel heeft. De voorwaarden die golden voor het sluiten van het contract waarvan de uitvoering aan arbitrage wordt onderworpen gelden eveneens voor het sluiten van de overeenkomst tot arbitrage. Daarenboven mogen de publiekrechtelijke rechtspersonen in alle aangelegenheden, bepaald bij wet of bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, overeenkomsten tot arbitrage sluiten. Het besluit mag eveneens de voorwaarden en de regels van totstandkoming van de overeenkomst bepalen. Het bepaalde in de voorgaande leden laat de uitzonderingen die elders in de wet voorkomen onverlet.

1677.
Een overeenkomst tot arbitrage behoort te zijn vervat in een door partijen ondertekend geschrift, of in andere hen bindende stukken, waarin zij blijk hebben gegeven van hun wil om het geschil aan arbitrage te onderwerpen.

1678.
Een overeenkomst tot arbitrage is niet geldig indien daarin aan een van de partijen een bevoorrechte positie bij de aanwijzing van de arbiter of arbiters is toegekend. Onder voorbehoud van de bij de wet bepaalde uitzonderingen is van rechtswege nietig iedere overeenkomst tot arbitrage, afgesloten vóór het ontstaan van een geschil, waarvan de arbeidsrechtbank kennis moet nemen krachtens de artikelen 578 tot 583.

1679.
De rechter bij wie een aan arbitrage onderworpen geschil aanhangig is gemaakt, verklaart zich, op verzoek van een partij, onbevoegd om daarvan kennis te nemen, tenzij er ten aanzien van dat geschil geen geldige overeenkomst tot arbitrage is of deze is geêindigd; de exceptie moet voor elke andere exceptie of verweer worden voorgedragen. Met een overeenkomst tot arbitrage is niet onverenigbaar dat een partij zich tot de rechter wendt in verband met het nemen van bewarende maatregelen of ter verkrijging van een voorlopige voorziening; dit betekent niet dat die partij van arbitrage afziet.

1680.
Ieder die bekwaam is tot het aangaan van een overeenkomst kan arbiter zijn, met uitzondering van, zelfs ontvoogd, minderjarigen, van personen wie een gerechtelijke raadsman is toegevoegd en van hen die onherroepelijk zijn uitgesloten van het kiesrecht of in de uitoefening van het kiesrecht zijn geschorst.

1681.
Een scheidsgerecht moet zijn samengesteld uit een oneven aantal arbiters. Het kan uit één arbiter bestaan. Voorziet de overeenkomst tot arbitrage in een even aantal arbiters, dan wordt een bijkomende arbiter benoemd. Hebben partijen het aantal der arbiters niet in de overeenkomst tot arbitrage bepaald en worden zij het alsnog niet over het aantal eens, dan bestaat het scheidsgerecht uit drie arbiters.

1682.
Partijen kunnen bij de overeenkomst tot arbitrage of daarna de arbiter of de arbiters aanwijzen dan wel een derde met die aanwijzing belasten. Hebben partijen de arbiters niet aangewezen en zijn zij ook niet overeengekomen op welke wijze deze moeten worden aangewezen, dan wijst ieder van hen na het ontstaan van het geschil een arbiter of, zo nodig, een gelijk aantal arbiters aan.

1683.
De partij die een geschil bij het scheidsgerecht aanhangig wil maken, geeft daarvan kennis aan de tegenpartij. In deze kennisgeving wordt naar de overeenkomst tot arbitrage verwezen en voorts het onderwerp van het geschil aangegeven, indien dit laatste niet reeds in de overeenkomst tot arbitrage is geschied. Wanneer er meer dan één arbiter moet worden aangewezen en het aan partijen is om hen aan te wijzen, bevat de kennisgeving eveneens de namen van de arbiter of arbiters die door de partij die zich op de overeenkomst tot arbitrage beroept, zijn aangewezen; in deze kennisgeving wordt tevens de tegenpartij uitgenodigd om de door haar aan te wijzen arbiter of arbiters, op te geven. Is een derde belast met de aanwijzing van de arbiter of van de arbiters en heeft hij zulks nog niet verricht, dan wordt ook aan hem een kennisgeving, als bedoeld in het eerste lid, gedaan, waarin hij wordt uitgenodigd om tot de aanwijzing over te gaan. Is van de aanwijzing van een arbiter eenmaal kennis gegeven, dan kan deze niet meer worden ingetrokken.

1684.
Heeft de partij of de derde, aan wie een kennisgeving als bedoeld in artikel 1683 is gedaan, niet binnen een maand daarna de door hem aan te wijzen arbiter of arbiters aangewezen, dan geschiedt de benoeming van die arbiter of arbiters op het verzoekschrift van de meest gerede partij door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Wanneer partijen zijn overeengekomen dat er één arbiter zal zijn en zij deze niet in onderlinge overeenstemming binnen een maand na de in artikel 1683 bedoelde kennisgeving hebben aangewezen, geschiedt de benoeming op de wijze als in het eerste lid bepaald.

1685.
Wanneer de ingevolge de voorgaande artikelen aangewezen of benoemde arbiters even in aantal zijn, benoemen zij nog een arbiter; deze is voorzitter van het scheidsgerecht. Bij het ontbreken van overeenstemming tussen de arbiters wordt, tenzij partijen anders zijn overeengekomen, de benoeming op verzoek van de meest gerede partij gedaan door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoek daartoe kan tot de voorzitter worden gericht na verloop van een maand, nadat de laatste arbiter zijn opdracht heeft aanvaard of zodra voordien het ontbreken van overeenstemming is vastgesteld. Wanneer de aangewezen arbiters oneven in aantal zijn, benoemen zij één hunner tot voorzitter van het scheidsgerecht, tenzij partijen een andere wijze van benoeming zijn overeengekomen. Bij het ontbreken van overeenstemming tussen de arbiters geschiedt die benoeming overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid.

1686.
In de gevallen als bedoeld in de artikelen 1684 en 1685 staat tegen de beslissing van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg geen voorziening open. De beslissing van de voorzitter belet niet dat arbiters zich over hun bevoegdheid uitspreken, noch dat een partij de onbevoegdheid van het scheidsgerecht inroept.

1687.
Indien een arbiter overlijdt, rechtens of in feite verhinderd is zijn opdracht te vervullen, weigert zijn opdracht te aanvaarden of deze niet uitvoert, dan wel indien aan zijn opdracht in onderlinge overeenstemming tussen de partijen een einde is gemaakt, wordt in zijn vervanging voorzien volgens de regels die op zijn aanwijzing of benoeming toepasselijk zijn. Is de arbiter of zijn arbiters evenwel in de overeenkomst tot arbitrage met name genoemd, dan vervalt die overeenkomst van rechtswege. Geschillen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde gevallen worden door de meest gerede partij aanhangig gemaakt bij de rechtbank van eerste aanleg. Beslist deze dat er reden is om een arbiter te vervangen, dan benoemt zij diens vervanger ; zij houdt daarbij rekening met de bedoelingen van partijen zoals die uit de overeenkomst tot arbitrage blijken. Partijen kunnen van de bepalingen van dit artikel afwijken.

1688.
Het overlijden van een partij doet noch de overeenkomst tot arbitrage, noch de opdracht van arbiters eindigen, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.

1689.
Een arbiter die zijn opdracht eenmaal heeft aanvaard, kan zich daaraan niet meer onttrekken, tenzij de rechtbank van eerste aanleg hem op zijn daartoe strekkend verzoek verlof heeft gegeven. De rechtbank beslist niet dan na verhoor van partijen of nadat deze door de griffier bij gerechtsbrief zijn opgeroepen. Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen voorziening open.

1690.
Arbiters kunnen worden gewraakt wanneer er omstandigheden zijn die gerechtvaardigde twijfel doen ontstaan over hun onpartijdigheid of onafhankelijkheid. Een partij kan een arbiter slechts wraken om een reden die haar na zijn aanwijzing bekend is geworden.

1691.
Van de wraking wordt kennis gegeven aan de arbiters alsook aan de derde die ingevolge de overeenkomst tot arbitrage de gewraakte arbiter heeft benoemd, zodra de reden tot wraking aan de wrakende partij bekend is geworden. De arbiters schorten daarop het geding op. Wanneer de gewraakte arbiter zich niet heeft teruggetrokken binnen tien dagen nadat hem van de wraking kennis is gegeven, geeft het scheidsgerecht hiervan kennis aan de wrakende partij. Deze moet, op straffe van verval van haar recht, de arbiter en de andere partijen binnen tien dagen na deze kennisgeving dagvaarden voor de rechtbank van eerste aanleg ; geschiedt dit niet, dan wordt het geding voor arbiters van rechtswege hervat. Hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg wordt beslecht overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 843 en 847 van dit Wetboek. Heeft de arbiter zich teruggetrokken of is zijn wraking door de rechter aanvaard, dan wordt in zijn vervanging voorzien volgens de regels die op zijn aanwijzing of benoeming toepasselijk zijn ; is evenwel de arbiter in de overeenkomst tot arbitrage met name genoemd, dan vervalt die overeenkomst van rechtswege. Partijen kunnen van de bepalingen van dit lid afwijken.

1692.
Partijen kunnen in de overeenkomst tot arbitrage bepalen dat bepaalde groepen van personen van het vervullen van de functie van arbiter zijn uitgesloten. Indien bij de samenstelling van het scheidsgerecht op deze uitsluiting geen acht is geslagen, moet op deze onregelmatigheid overeenkomstig artikel 1691 een beroep worden gedaan.

1693.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1694, stellen de partijen de regels van de arbitrale procedure en de plaats van arbitrage vast. Wanneer de partijen binnen de door het scheidsgerecht bepaalde termijn hun wil daaromtrent niet kenbaar hebben gemaakt, stellen de arbiters die regels en de plaats van arbitrage vast. Werd de plaats van arbitrage noch door de partijen, noch door de arbiters vastgesteld, dan geldt de plaats van de uitspraak, zoals vermeld in de beslissing, als plaats van arbitrage. Voor zover er niet anders overeengekomen werd en na de partijen te hebben geraadpleegd, kan het scheidsgerecht op elke plaats die het daartoe geschikt acht, zittingen en bijeenkomsten houden. De voorzitter van het scheidsgerecht bepaalt de gang van zaken ter zitting en leidt de debatten.

1694.
Het scheidsgerecht geeft aan iedere partij de gelegenheid om voor haar rechten op te komen en haar middelen voor te dragen. Het scheidsgerecht doet uitspraak na de wederzijdse mondelinge uiteenzettingen te hebben aangehoord. Partijen kunnen geldig worden opgeroepen bij aangetekende brief, tenzij zij een andere wijze van oproeping zijn overeengekomen. Partijen kunnen in persoon verschijnen. Het geding wordt schriftelijk gevoerd, indien partijen zulks zijn overeengekomen of voor zover zij hebben afgezien van wederzijdse mondelinge uiteenzettingen. Iedere partij heeft het recht zich te doen vertegenwoordigen door een advocaat, dan wel door een lasthebber die daartoe bijzonderlijk en schriftelijk is gemachtigd en door het scheidsgerecht is toegelaten. Iedere partij kan zich doen bijstaan door een advocaat of, mits deze door het scheidsgerecht wordt toegelaten, door een andere persoon harer keuze. Partijen mogen door zaakwaarnemers noch vertegenwoordigd noch bijgestaan worden.

1695.
Indien, behalve in geval van wettige verhindering, een op regelmatige wijze opgeroepen partij niet is verschenen of haar middelen niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voorgedragen, kan het scheidsgerecht toch de zaak behandelen en uitspraak doen, tenzij de tegenpartij verzoekt de zaak uit te stellen.

1696.
Onverminderd de toepassing van artikel 1679.2, kan het scheidsgerecht op verzoek van een partij voorlopige en bewarende maatregelen bevelen, met uitzondering van een bewarend beslag. Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, oordeelt het scheidsgerecht vrij over de toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen en hun bewijskracht. Het scheidsgerecht kan het houden van een getuigenverhoor, van een deskundigenonderzoek, van een gerechtelijke plaatsopneming en de persoonlijke verschijning van partijen gelasten. Het kan een beslissende eed afnemen en aan de partijen een aanvullende eed opleggen. Het kan eveneens, onder de bij artikel 877 van dit Wetboek gestelde voorwaarden, de overlegging bevelen van door een partij onder zich gehouden stukken. Wanneer het scheidsgerecht een verhoor van getuigen heeft aanbevolen, doch deze niet vrijwillig verschijnen of weigeren de eed of een verklaring af te leggen, zal het partijen of een van hen verlof verlenen om zich binnen een bepaalde termijn bij verzoekschrift tot de rechtbank van eerste aanleg te wenden ter benoeming van een rechter-commissaris, belast met het houden van het verhoor. Dit verhoor wordt gehouden op de wijze als voorgeschreven in burgerlijke zaken. De termijnen van het scheidsrechterlijk geding worden van rechtswege geschorst tot aan het einde van het verhoor. Het scheidsgerecht kan geen schriftonderzoek bevelen noch beslissen over een betwisting betreffende de overlegging van stukken of over de beweerde valsheid van stukken. In dit geval geeft het aan partijen gelegenheid om zich binnen een bepaalde termijn tot de rechtbank van eerste aanleg te wenden. De termijnen van het geding worden van rechtswege geschorst tot aan de dag waarop aan het scheidsgerecht door de meest gerede partij van de eindbeslissing in het tussengeschil kennis is gegeven.

1696bis.
Iedere derde-belanghebbende kan het scheidsgerecht verzoeken om in de procedure te mogen tussenkomen. Dit verzoek wordt schriftelijk aan het scheidsgerecht gericht, dat het aan partijen meedeelt. Een derde kan door een partij worden opgeroepen om tussen te komen. In elk geval, om toegelaten te worden, vereist de tussenkomst een overeenkomst tot arbitrage tussen de derde en de partijen in het geding. Zij is bovendien afhankelijk van de instemming van het scheidsgerecht, dat bij eenparigheid uitspraak doet.

1697,
Het scheidsgerecht kan zich omtrent zijn bevoegdheid uitspreken en daartoe de geldigheid van de overeenkomst tot arbitrage onderzoeken. De vaststelling, dat het contract nietig is, brengt niet van rechtswege mede dat ook de overeenkomst tot arbitrage die daarvan deel uitmaakt nietig is. De beslissing, waarbij het scheidsgerecht zich bevoegd heeft verklaard, kan slechts tegelijk met de uitspraak in de hoofdzaak en langs dezelfde weg voor de rechtbank van eerste aanleg worden bestreden. De rechtbank van eerste aanleg kan op vordering van een der partijen een uitspraak geven over de gegrondheid van de beslissing waarbij het scheidsgerecht zich onbevoegd heeft verklaard. Door een arbiter aan te wijzen verliest een partij niet haar recht om de bevoegdheid van het scheidsgerecht in te roepen.

1698.
Partijen kunnen tot het tijdstip waarop de eerste arbiter zijn opdracht heeft aanvaard, de termijn vaststellen binnen welke de uitspraak moet worden gedaan of de wijze bepalen waarop deze termijn zal worden vastgesteld. Wanneer partijen deze termijn niet hebben vastgesteld, noch de wijze waarop deze termijn wordt vastgesteld hebben bepaald, kan de rechtbank van eerste aanleg op verzoekschrift van een der partijen het scheidsgerecht een termijn stellen, indien het nalatig is de uitspraak te doen en er zes maanden zijn verstreken sedert de dag waarop alle arbiters hun opdracht tot beslechting van het geschil hebben aanvaard. Tegen de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg staat geen voorziening open. De opdracht van de arbiters eindigt indien de arbitrale uitspraak niet binnen de gestelde termijn is gedaan, tenzij deze termijn bij onderling goedvinden van partijen mocht zijn verlengd. Wanneer de arbiters in de overeenkomst tot arbitrage met name zijn aangewezen en de uitspraak niet binnen de termijn is gedaan, eindigt de overeenkomst tot arbitrage van rechtswege, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.

1699.
Het scheidsgerecht geeft eindbeslissingen of beslissingen alvorens recht te doen in één of meer uitspraken.

1700.
Tenzij de partijen anders overeengekomen zijn, beslissen de arbiters volgens de regels van het recht. Wanneer een publiekrechtelijke rechtspersoon partij is bij de overeenkomst tot arbitrage, beslissen de arbiters steeds volgens de regels van het recht, onverminderd de bijzondere wetten.

1701.
De uitspraak wordt gedaan na een beraadslaging waaraan alle arbiters moeten deelnemen. De beslissing wordt met volstrekte meerderheid van stemmen genomen, tenzij partijen een andere meerderheid zijn overeengekomen. Partijen kunnen ook overeenkomen dat, wanneer er geen meerderheid kan worden gevormd, de stem van de voorzitter beslissend is. Indien de arbiters over geldsommen moeten beslissen en er geen meerderheid voor de grootte van een toe te wijzen bedrag wordt bereikt, worden behoudens afwijkend beding, de stemmen die zijn uitgebracht voor het hoogste bedrag, gerekend te zijn uitgebracht voor het onmiddellijk daarop volgende, totdat een meerderheid is gevormd. De uitspraak wordt op schrift gesteld en door de arbiters ondertekend. Indien een of meer arbiters niet kunnen of willen tekenen, wordt daarvan in de uitspraak melding gemaakt ; deze moet evenwel een aantal ondertekeningen dragen ten minste ten getale van de meerderheid van de arbiters. Naast de eigenlijke beslissing houdt de uitspraak de volgende gegevens in : a) de namen en woonplaatsen van de arbiters; b) de namen en woonplaatsen van de partijen; c) het onderwerp van het geschil ; d) de datum waarop de uitspraak is gedaan; e) de plaats waar het geding is gevoerd en de plaats waar de uitspraak is gedaan. De uitspraak wordt met redenen omkleed.

1702.
De voorzitter van het scheidsgerecht geeft van de uitspraak kennis aan elke partij door haar een exemplaar ervan toe te zenden, dat volgens het vierde lid van artikel 1701 is ondertekend. De voorzitter van het scheidsgerecht legt het origineel van de uitspraak neder ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Hij geeft van de neerlegging kennis aan partijen. De opdracht van de arbiters eindigt nadat van de uitspraak, welke aan het geding een einde maakt, aan partijen kennis is gegeven en zij volgens de voorgaande bepalingen is neergelegd.

1702bis.
Binnen dertig dagen na kennisgeving van de uitspraak, tenzij de partijen een andere termijn zijn overeengekomen : a) kan één van de partijen, mits kennisgeving aan de andere, aan het scheidsgerecht vragen in de tekst van de uitspraak elke misstelling, verkeerde berekening, drukfout of soortgelijke fout te verbeteren; b) kan een partij, wanneer partijen dat zijn overeengekomen, mits kennisgeving aan de andere, aan het scheidsgerecht vragen om een bepaald punt of specifieke passage uit de uitspraak uit te leggen. Vindt het scheidsgerecht dit verzoek gegrond, dan doet het de verbetering of geeft het de uitlegging binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek. De uitlegging maakt integraal deel uit van de uitspraak. Het scheidsgerecht kan uit eigen beweging elke vergissing bedoeld in het eerste lid, a), verbeteren binnen dertig dagen na de datum van de uitspraak. Het scheidsgerecht kan indien nodig de termijn verlengen waarover het beschikt om de uitspraak te verbeteren of uit te leggen krachtens het eerste lid. De bepalingen van artikel 1701 zijn van toepassing op de verbetering of de uitlegging van de uitspraak. Wanneer dezelfde arbiters niet meer kunnen worden bijeengeroepen, moet het verzoek om uitlegging of verbetering van de uitspraak worden voorgelegd aan de rechtbank van eerste aanleg waarvan de voorzitter bevoegd is om de uitvoerbaarverklaring te beslissen overeenkomstig de bevoegdheidsregels voorzien in de artikelen 1717 en 1719, tweede lid.

1703.
Wanneer van een arbitrale uitspraak aan partijen kennis is gegeven volgens artikel 1702, eerste lid , en zij niet meer voor arbiters kan worden bestreden, heeft zij gezag van gewijsde, behoudens ingeval de uitspraak in strijd is met de openbare orde dan wel het geschil niet vatbaar was voor beslechting door arbitrage. Tegen een arbitrale uitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld, indien de partijen daarin hebben voorzien in de overeenkomst tot arbitrage. Tenzij anders is overeengekomen, is de termijn om hoger beroep in te stellen één maand vanaf de betekening van de arbitrale uitspraak.

1704.
Een arbitrale uitspraak kan slechts worden bestreden voor de rechtbank van eerste aanlag door een vordering tot vernietiging in te stellen, en zij kan slechts worden vernietigd in de in dit artikel genoemde gevallen. Een arbitrale uitspraak kan worden vernietigd:
a) indien de uitspraak in strijd is met de openbare orde;
b) indien het geschil niet vatbaar was voor beslechting door arbitrage;
c) indien er geen geldige overeenkomst tot arbitrage is;
d) indien het scheidsgerecht zijn rechtsmacht of zijn bevoegdheden heeft overschreden;
e) indien het scheidsgerecht heeft nagelaten over één of meer geschilpunten uitspraak te doen en deze punten niet kunnen worden gescheiden van die waarover wel uitspraak is gedaan;
f) indien uitspraak is gedaan door een op onregelmatige wijze samengesteld scheidsgerecht;
g) indien aan partijen niet de gelegenheid is gegeven om voor hun rechten op te komen en hun middelen voor te dragen of indien er enige andere dwingend voorgeschreven regel van het scheidsrechterlijke geding is miskend, voor zover deze miskenning van invloed is geweest op de arbitrale uitspraak;
h) indien de in artikel 1701, vierde lid, voorgeschreven formaliteiten niet zijn vervuld;
i) indien de uitspraak niet met redenen is omkleed;
j) indien de uitspraak tegenstrijdige bepalingen bevat.

De uitspraak kan ook worden vernietigd:
a) indien zij is verkregen door bedrog;
b) indien zij is gegrond op een bewijsmiddel dat bij een in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk vonnis vals is verklaard of dat is erkend vals te zijn;
c) indien, nadat de uitspraak in gedaan, er een stuk of ander bewijs is ontdekt dat van beslissende invloed zou zijn geweest voor de uitspraak en dat door toedoen van de tegenpartij is achtergehouden ;
d) De gevallen bedoeld in het tweede lid, onder c), d) en f) leveren geen grond tot vernietiging meer op, indien de partij die deze aanvoert, tijdens de loop van het geding voor arbiters wist dat zich een zodanig geval voordeed, doch zich er toen niet op heeft beroepen.

De redenen van wraking en uitsluiting van arbiters, bedoeld in de artikelen 1690 en 1692, leveren geen grond op tot vernietiging in de zin van het tweede lid, onder f), van dit artikel, ook al zouden zij eerst na de uitspraak berekend zijn geworden.

1705.
Indien er grond is voor de vernietiging van een deel van de uitspraak, wordt deze alleen voor dat deel vernietigd, indien dit kan worden gescheiden van de andere delen van de uitspraak.

1706.
De gronden tot vernietiging van een arbitrale uitspraak moeten, op straffe van verval, door de belanghebbende partij worden voorgedragen in een en dezelfde procedure ; dit geldt evenwel niet in het geval dat een grond tot vernietiging als bedoeld in artikel 1704, derde lid, eerst later bekend is geworden. Een vordering tot vernietiging is slechts ontvankelijk indien de uitspraak niet meer voor arbiters kan worden bestreden. De vordering tot vernietiging welke steunt op een van de in artikel 1704, tweede lid, onder c) tot en met j) bedoelde gronden, moet op straffe van verval worden ingesteld binnen een termijn van drie maanden nadat van de uitspraak aan partijen kennis is gegeven ; deze termijn kan evenwel eerst beginnen te lopen op de dag waarop de uitspraak niet meer voor arbiters kan worden bestreden. De verweerder in een geding tot vernietiging kan in hetzelfde geding de vernietiging van de uitspraak vragen, ook al is de in het eerste lid bedoelde termijn verstreken. De vordering tot vernietiging welke berust op een van de in artikel 1704, derde lid, bedoelde gronden, moet worden ingesteld binnen drie maanden, hetzij na de ontdekking van het bedrog dan wel van het stuk of ander bewijs, hetzij na de dag waarop het bewijsmiddel vals is verklaard of als zodanig erkend. Zij kan echter niet meer worden ingesteld na verloop van een termijn van vijf jaar, te rekenen van de dag waarop volgens artikel 1702, eerste lid, van de uitspraak aan partijen kennis is gegeven. De rechter voor wie een vordering tot vernietiging aanhangig is, onderzoekt ambtshalve of de bestreden uitspraak niet in strijd is met de openbare orde en of het geschil vatbaar was voor beslechting door arbitrage.

1707.

Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, kan het scheidsgerecht:

a) een of meer deskundigen aanstellen met als opdracht om verslag uit te brengen over de punten die het nauwkeurig bepaalt;

b) aan een partij opleggen om de deskundige alle gepaste inlichtingen te bezorgen of om hem alle stukken of goederen of andere relevante voorwerpen over te leggen of ze aan hem toegankelijk te maken voor zijn onderzoek.

  • Indien een partij dit vordert of indien het scheidsgerecht het noodzakelijk acht, neemt de deskundige deel aan een zitting waarin de partijen hem kunnen ondervragen.
  • Paragraaf 2 is van toepassing op de technische raadslieden door de partijen aangesteld.
  • Een deskundige kan gewraakt worden op de gronden vermeld in artikel 1686 en volgens de procedure voorzien in artikel 1687.

1708.
Heeft het scheidsgerecht nagelaten uitspraak te doen over één of meer geschilpunten die kunnen worden gescheiden van die waarover wel uitspraak is gedaan, dan kan het, op vordering van één der partijen, zijn uitspraak aanvullen, ook al zijn de in artikel 1698 bedoelde termijnen verstreken, tenzij de wederpartij betwist dat is nagelaten uitspraak te doen over een geschilpunt of dat de geschilpunten kunnen worden gescheiden van die waarover wel uitspraak is gedaan. In dat geval wordt het geschil door de meest gerede partij aanhangig gemaakt bij de rechtbank van eerste aanleg. Wanneer deze beslist dat de geschilpunten, waarover geen uitspraak is gedaan gescheiden kunnen worden van die waarover wel uitspraak is gedaan, verwijst zij partijen naar het scheidsgerecht ter aanvulling van de uitspraak.

1709.
Arbiters kunnen hun uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaren niettegenstaande hoger beroep, onverminderd de bepalingen betreffende het kantonnement. Zij kunnen ook bepalen dat de tenuitvoerlegging bij voorraad slechts kan plaatsvinden nadat volgens dit Wetboek zekerheid is gesteld. 1709bis. De arbiters kunnen een partij veroordelen tot het betalen van een dwangsom. De artikelen 1385bis tot octies zijn van overeenkomstige toepassing.

1710.
De tenuitvoerlegging van een arbitrale uitspraak kan slechts plaatsvinden nadat zij, op verzoekschrift van de belanghebbende partij, door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg uitvoerbaar is verklaard, zonder dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging is verzocht, aanspraak kan maken om in deze stand van het geding te worden gehoord. De voorzitter kan de uitvoerbaarverklaring slechts verlenen indien de uitspraak niet meer voor arbiters kan worden bestreden of door hen uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande hoger beroep is verklaard. Onverminderd het bepaalde in artikel 1714 is de beslissing van de voorzitter uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande voorziening. De voorzitter wijst het verzoek af indien de uitspraak of de tenuitvoerlegging ervan in strijd is met de openbare orde of indien het geschil niet vatbaar was voor beslechting door arbitrage. Binnen vijf dagen na de beslissing geeft de griffier daarvan bij gerechtsbrief kennis aan de verzoeker.

1711.
Wordt het verzoek afgewezen, dan kan de verzoeker binnen een maand na de kennisgeving van de beslissing, hiervan bij het hof van beroep in hoger beroep komen. Dit hoger beroep wordt ingesteld door betekening van een gerechtsdeurwaardersexploot aan de partij tegen wie tenuitvoerlegging is verzocht, houdende dagvaarding om voor het hof te verschijnen. Wil deze partij vernietiging van de uitspraak vorderen zonder tevoren daartoe een vordering te hebben ingesteld, dan moet zij deze vordering op straffe van verval binnen een maand nadat haar de dagvaarding in hoger beroep is betekend, bij de rechtbank van eerste aanleg instellen. Het hof van beroep schort in dat geval zijn beslissing op, totdat de rechtbank op de vordering tot vernietiging eindbeslissing heeft gewezen.

1712.
De beslissing tot uitvoerbaarverklaring van de uitspraak moet door de verzoeker aan de wederpartij worden betekend. Binnen een maand na deze betekening kan tegen de beslissing verzet bij de rechtbank van eerste aanleg worden gedaan. De partij die dit verzet doet en die de vernietiging van de uitspraak wil vorderen zonder tevoren een vordering daartoe te hebben ingesteld, moet deze op straffe van verval in hetzelfde geding en binnen de in het eerste lid bedoelde termijn instellen. De partij die, zonder het in het eerste lid bedoelde verzet te doen, de vernietiging van de uitspraak wil vorderen, moet op straffe van verval haar vordering tot vernietiging binnen de in het eerste lid bedoelde termijn instellen.

1713.
In de gevallen van de artikelen 1711 en 1712 geldt de in artikel 1707, eerste lid, genoemde termijn niet voor een vordering tot vernietiging van de uitspraak, welke is gegrond op het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage. Onverminderd het bepaalde in artikel 1707, derde lid, kan een partij die eerst na de betekening van de beslissing tot uitvoerbaarverklaring kennis heeft gekregen van een van de in artikel 1704, derde lid, bedoelde gronden tot vernietiging, niettemin uit dien hoofde vernietiging van de uitspraak vorderen, ook al zijn de in de artikelen 1711 en 1712 genoemde termijnen van een maand reeds verstreken.

1714.
De rechter voor wie een voorziening tegen een beslissing tot uitvoerbaarverklaring van een uitspraak of een vordering tot vernietiging van de uitspraak aanhangig is, kan op vordering van één der partijen bevelen dat de tenuitvoerlegging van de uitspraak wordt opgeschort of dat daarvoor zekerheid wordt gesteld. De beslissing tot uitvoerbaarverklaring heeft geen gevolg voor zover de arbitrale uitspraak is vernietigd.

1715.
Wanneer voor een scheidsgerecht een dading is tot stand gekomen ter beëindiging van een voor dat gerecht aanhangig geschil, kan deze dading worden vastgesteld in een akte die wordt opgemaakt door het scheidsgerecht en zowel door arbiters als door partijen wordt ondertekend. Op deze akte zijn de bepalingen van het tweede lid van artikel 1702 toepasselijk ; op verzoekschrift van de belanghebbende partij kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg de akte van dading uitvoerbaar verklaren. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg wijst het verzoek af indien de dading of de tenuitvoerlegging ervan in strijd is met de openbare orde of indien het geschil niet vatbaar was voor beslechting door arbitrage. Binnen vijf dagen na de beslissing geeft de griffier daarvan bij gerechtsbrief kennis aan de verzoeker.

1716.
De beslissing tot uitvoerbaarverklaring van de akte van dading moet door de verzoeker aan de wederpartij worden betekend. Binnen een maand na de betekening kan tegen de beslissing bij de rechtbank van eerste aanleg verzet worden gedaan. Wordt het verzoek afgewezen, dan kan de verzoeker hoger beroep instellen overeenkomstig artikel 1711. De beslissing tot uitvoerbaarverklaring van de akte van dading heeft geen gevolg voor zover de dading is vernietigd.

1717.
Onverminderd de bepalingen van artikel 1719, tweede lid, is met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van het zesde deel van dit Wetboek bevoegd, de rechtbank die is aangewezen in de overeenkomst tot arbitrage of in een latere overeenkomst, welke is gesloten voordat de plaats van arbitrage was vastgesteld. Hebben partijen dienaangaande niets bepaald, dan is bevoegd de rechtbank van de plaats van arbitrage. Wanneer die plaats nog niet is vastgesteld, is bevoegd de rechtbank in welker arrondissement de rechter zetelt die bevoegd zou zijn geweest om kennis te nemen van het geschil indien het niet aan arbitrage was onderworpen. (opgeheven) Partijen kunnen, door een uitdrukkelijke verklaring in de overeenkomst tot arbitrage of door een latere overeenkomst, elke vordering tot nietigverklaring van een arbitrale uitspraak uitsluiten, wanneer geen van hen een natuurlijke persoon van Belgische nationaliteit is of een natuurlijke persoon met gewone verblijfplaats in Belgiëof een rechtspersoon met hoofdvestiging in België of die er een bijkantoor heeft.

1718.
Wanneer een compromis is aangegaan over hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg of van de ondernemingsrechtbank, kan met betrekking tot de arbitrale uitspraak geen gedwongen tenuitvoerlegging worden gelast, dan nadat het hof van beroep ze uitvoerbaar heeft verklaard, na dagvaarding van de partij tegen wie tenuitvoerlegging is verzocht. Wanneer die persoon de vernietiging van de uitspraak wil vorderen zonder tevoren een vordering daartoe te hebben ingesteld, moet hij deze op straffe van verval in hetzelfde geding instellen, onverminderd de bepalingen van artikel 1713. Tegen de beslissingen van het hof van beroep staat geen verzet open.

1719.
De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, daartoe bij verzoekschrift aangezocht, beslist op de vordering tot uitvoerbaarverklaring van ingevolge een overeenkomst tot arbitrage in het buitenland gegeven arbitrale uitspraken. De vordering wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het gebied waarin hij tegen wie tenuitvoerlegging is verzocht zijn woonplaats of, bij gebreke daarvan, zijn verblijfplaats heeft. Indien deze persoon in België geen woon- of verblijfplaats heeft, wordt de vordering gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de uitspraak moet worden ten uitvoer gelegd. De verzoeker kiest woonplaats in het arrondissement van de rechtbank. Hij voegt bij het verzoekschrift het origineel van de uitspraak en van de overeenkomst tot arbitrage of een afschrift ervan dat voldoet aan de voorwaarden voor hun authenticiteit. De voorzitter van de rechtbank onderzoekt de vordering en kan daartoe de verzoeker en de partij tegen wie tenuitvoerlegging is verzocht, in raadkamer oproepen. De oproeping wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan partijen gericht.

1720.
Binnen vijf dagen na de beslissing van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg geeft de griffier daarvan bij gerechtsbrief kennis aan de verzoeker.

1721.
Wordt het verzoek afgewezen, dan kan de verzoeker binnen één maand nadat van de beslissing is kennis gegeven, daarvan bij het hof van beroep in hoger beroep komen. Dit hoger beroep wordt ingesteld door betekening van een gerechtsdeurwaardersexploot aan de partij tegen wie tenuitvoerlegging is verzocht, houdende dagvaarding om voor het hof te verschijnen.

1722.
De beslissing tot uitvoerbaarverklaring van de uitspraak moet door de verzoeker worden betekend aan hem tegen wie tenuitvoerlegging is verzocht. Binnen een maand na deze betekening kan tegen die beslissing verzet bij de rechtbank van eerste aanleg worden gedaan.

1723.
Tenzij er toepassing is van een verdrag tussen België en het land waar de uitspraak is gegeven, weigert de rechter de uitvoerbaarverklaring : indien tegen de uitspraak nog voor arbiters kan worden opgekomen en de arbiters daarvan niet de tenuitvoerlegging bij voorraad niettegenstaande hoger beroep hebben gelast ; indien de uitspraak of de tenuitvoerlegging strijdig is met de openbare orde of indien het geschil niet voor regeling bij wege van arbitrage vatbaar was ; indien het bewijs wordt geleverd van het bestaan van een grond tot vernietiging als bepaald in artikel.

Zie ook :